QR07
Onderduikgevers: Jan en Toos van der Laan - Nol Oosterling - Gerrit Versteeg
Joodse onderduikers:
Marcus Lezer en Aaltje Lezer–Boekbinder
Mozes Paardenbek
Jos Levy - Ans Levy
Bijzondere rol voor de vrouwen
Oorlogsdagboek
Mevrouw Toos van der Laan-in ‘t Veld beschrijft in haar dagboek de gebeurtenissen uit de 2e wereldoorlog. Hierover is ook in een Bruggeske al enkele keren gepubliceerd. In 2003-2004 is over de in het dagboek vermelde onderduikgeschiedenis, een interview geplaatst dat mevrouw A.W. Haverhals-Willemsz had met de dochter van mevrouw Toos van der Laan, Toosje.
Oma en opa
Omdat van een aantal Joodse onderduikers de juiste namen en ook hun geschiedenis niet bekend was, heb ik in maart 2021, een oproep geplaatst in het Nieuw Israëlitische Weekblad (NIW) om informatie over joodse onderduikers in Sprang-Capelle. Hierop reageert de heer Max Arpels Lezer met het nieuws dat zijn Joodse oma en opa in dit dorp ondergedoken zijn geweest. Naast de namen en geboortedata van zijn oma en opa heeft hij helaas niet meer informatie over deze historie. Hij weet ook niet bij wie zijn oma en opa ondergedoken hebben gezeten. De reden horen we vaker: ”er werd in de familie nooit zoveel gesproken over die periode”.
Mysterie
Maar op 3 mei 2001 ontvang ik weer een berichtje van de heer Arpels Lezer. Hij heeft tussen de oude familiespullen twee vervalste persoonsbewijzen van zijn grootouders ontdekt. Die zijn uitgegeven op 10 januari 1944 in Deventer met daarop vermeld de schuilnamen van zijn grootouders èn een adres in Sprang-Capelle: Keizerstraat 46 A135. Ik meld hem dat wij in Sprang-Capelle geen Keizerstraat hebben en dat die er ook nooit is geweest. Maar gelukkig brengt A135 uitkomst. Tot november 1951 is er in Sprang-Capelle een doorlopende huisnummering die niet aan een straatnaam was gekoppeld. (*zie Bruggeske2016-1 artikel Jan Korpershoek). A135 is het huisnummer van de familie J. v.d. Laan, nu Kerkstraat 39. Ook de schuilnaam van mevrouw Lezer is op het vervalste persoonsbewijs anders dan de schuilnaam die door mevrouw Toos v.d. Laan wordt genoemd in haar dagboek. Corry Huigen wordt ze genoemd in haar Sprangse periode en op het persoonsbewijs staat Corry Broekema. Twee verschillende schuilnamen? Ook dit mysterie heeft een verhaal zoals we lezen in het dagboek.
Onderstaand een samenvatting van deze bijzondere onderduikersgeschiedenis:
Vrouwen in het verzet
Januari 1943. Mevrouw Besier, echtgenote van een legerofficier, brengt onverwacht een bezoek aan de familie van der Laan. Die wonen dan nog in de Jan de Rooijstraat 4a te Sprang-Capelle. Nu is een bezoek van mevrouw Besier geen zeldzaamheid, want zij is een goede bekende van de familie en het echtpaar Besier verschijnt wel meer plotseling in Sprang. Ditmaal heeft haar bezoek echter een ander karakter. Ze zoekt namelijk onderdak voor een Joods echtpaar. De familie van der Laan weet wel dat de familie Besier zich erg inzet voor de Joden en daarom verwondert haar verzoek dan ook niet. Zij houdt een vurig pleidooi voor dit Joodse echtpaar: “t Zijn reuze goede mensen, altijd gereed om anderen van dienst te zijn, en nu zij hulp nodig hebben, mogen wij ze toch niet in de steek laten; etc.”. Jan van der Laan gaat tijdens het bezoek van mevrouw Besier even op stap en komt even later al snel met de mededeling thuis, dat oom Nol Oosterling, een ongehuwde bakker, bereid is om deze mensen in huis te nemen. Dat is voor mevrouw Besier een schitterende boodschap. En twee dagen later komt ze samen met het Joodse echtpaar naar Sprang-Capelle. Die worden gelijk naar het huis van Nol Oosterling gebracht. Nol is een oom van mevrouw van der Laan en hij heeft een bakkerij in de Kerkstraat 39 in Sprang. Hij woont daar met twee al wat oudere ongehuwde zussen.
Als mevrouw Besier aan het einde van de middag naar de bus wordt gebracht en ze een tijdje moet wachten, zegt ze tegen Toos van der Laan: “Je zult zelf zien wat een fijne mensen het zijn”.
Valse namen
De onderduikers worden voorgesteld als Cornelis Raats en zijn echtgenote Corry Huigen uit Deventer. Maar in werkelijkheid zijn het de heer Marcus Lezer (55 jaar) slager van beroep en zijn echtgenote Aaltje Lezer-Boekbinder (54 jaar) uit Apeldoorn.
En zoals te verwachten zijn de inwoners van Sprang benieuwd, wie die vreemden toch wel zijn en waar zouden zij vandaan komen? Als ook dochter Toosje aan haar moeder vraagt: “Waarom blijven die oom en tante bij oom Nol wonen?” Krijgt ze te horen dat de Duitsers hun huis hebben afgebroken en dat ze daarom nu ergens anders moeten gaan wonen. En omdat oom Nol toch zo’n groot huis heeft, gaan ze daarom maar bij oom Nol inwonen. En op de vraag waarom tante Besier hen is komen brengen, hoort ze dat het haar papa en mama zijn. De dochter is tevreden en het kan geen kwaad als dit verhaal verder wordt verteld aan andere nieuwsgierigen in het dorp. Het verhaal klinkt heel logisch, men gelooft het en zo wordt geen achterdocht gewekt. Alleen de dochter kan nog weleens vragen stellen: “Waarom komen hun brieven hier aan, in plaats van bij oom Nol?” en “Waarom brengt de wasserij hun goed hier?” of “Waarom bellen ze het postkantoor niet op, dan kunnen ze oom Cornelis en tante Corry zelf aan de telefoon roepen?”. Het kost weinig moeite om ook daar weer een bevredigend antwoord op te geven.
Burgemeester Smit
Na enig overleg met de onderduikers wordt besloten om burgemeester A. Smit in kennis te stellen van het verblijf van het echtpaar hier in het dorp. Burgemeester Smit is betrouwbaar en hij heeft nauwe banden met het plaatselijke verzet. Om onbekende redenen worden zij niet opgegeven onder hun schuilnaam Raats - Huigen, maar onder hun eigen naam de heer M. Lezer en mevrouw A. Lezer - Boekbinder.
Distributiebonnen
Er is nog een andere persoon die in deze omstandigheden een belangrijke en onmisbare rol speelt. Dat is het hoofd van de Distributiedienst in de gemeente Sprang–Capelle, mejuffrouw Hennie Gouda. Het is duidelijk dat het echtpaar Lezer niet elke vier weken naar het distributiekantoor kan gaan om daar hun bonnen te halen. Daarom knoopt Jan van der Laan een vertrouwelijk gesprek aan met Hennie Gouda*. Hij vraagt haar of het mogelijk is, dat mensen die zich schuilhouden, ook van bonnen kunnen worden voorzien. “Ik verberg deze mensen niet” zegt Jan, “maar ik zorg voor hen”. Het resolute antwoord van Hennie is: “Laat ik je mee helpen zorgen. Als je mij hun stamkaarten met inlegvellen kunt overhandigen, verstrek ik jou hun bonnen”. Die bonnen zijn namelijk nodig omdat de levensmiddelen zijn gerantsoeneerd en heb je dus zonder bonnen geen eten!
Hieronder geef ik een overzichtje waarvoor men de bonnen kan gebruiken:
Brood: 3 ons per dag (kinderen beneden 4 jaar de helft); Boter of vet : ½ pond per week; Suiker: een ½ pond per week; Vlees: 1 pond per week, broodbeleg hierbij inbegrepen (later voor 10 dagen); Thee: ½ ons per maand of een ½ pond koffie (later per zes weken); Eieren: één ei per week; Kaas: 1 ons per week.
(*Hennie Gouda heeft naast haar verzetswerk, vanaf september 1943 ook een joods jongetje in huis gehad en op 20 augustus 1995 erkende Yad Vashem haar als Rechtvaardige Onder de Volkeren. Zie het artikel over Hennie Gouda en Benjamin Ricardo).
Dankbare mensen
En zo verblijft het echtpaar Lezer lange tijd in Sprang bij Nol Oosterling. Als het gevaarlijk wordt bij huiszoekingen of razzia’s of anderszins gevaar dreigt in de buurt, dan is er een schuilplaats in het kippenhok gemaakt. De heer en mevrouw Lezer blijken inderdaad ‘fijne mensen’ te zijn. “Weinig vragend, doch veel gevend” zegt Toos van der Laan en zelfs voor de kleinste dienst tonen zij hun dankbaarheid. Toch gaat niet alles van een leien dakje.
Goede papieren?
Plotseling komt het bericht via-via binnen dat het de Duitsers is gelukt om de nummers van veel valse persoonsbewijzen te bemachtigen. Dus lopen die mensen, ondanks hun goede papieren toch groot gevaar. Dit geldt ook voor de persoonsbewijzen van ‘oom Cornelis en tante Corrie’. Maar de commissaris van politie in Deventer weet raad. De betreffende personen moeten maar hun persoonsbewijs bij hem (laten) bezorgen, dan zal hij dat nummer onzichtbaar veranderen en zonodig kan hij ook andere wijzigingen onzichtbaar aanbrengen. En zo vertrekt Toos van der Laan op 15 juni 1943 met de persoonsbewijzen van ‘oom Cornelis en tante Corrie’ in haar tas naar Deventer. Zij moet contact zoeken met één van hun zonen, die onder de schuilnaam Charles Termeulen, op de Brink in Deventer in pension is. Die zal dan met de geheime papieren naar de betreffende politieman gaan. Toos van der Laan zal dan ’s avonds weer met de documenten naar Sprang kunnen reizen.
Het loopt echter anders.
Charles Termeulen blijkt niet thuis te zijn en ze moet over anderhalf uur maar eens terugkomen. Ze zoekt een fatsoenlijk café, liefst niet te deftig, want ze heeft voor de zekerheid een boterham in een papier meegenomen. De zaak tegenover V en D lijkt niet zo geschikt, want ze kan zich zonder bonnen geen maaltijd veroorloven. Dan ontdekt ze iets verder op de Brink het ‘Witte Huis’, ziet er netjes uit maar niet bepaald deftig in haar ogen. Als zij daar naar binnen stapt, ziet ze daar een hele zaal met moffen. Zonder iets te zeggen, maakt ze rechtsomkeert en vindt ze toch nog een café waar ze haar boterham op kan eten. Als ze enige tijd later weer aanbelt bij het pension, is ‘Charles Termeulen’ thuis. Maar dan blijkt, dat de belangrijkste persoon, de politieman, die dag op reis is en pas ’s avonds thuiskomt. Dus is terugkeer naar Sprang die avond niet meer mogelijk. Zij besluit naar Apeldoorn te gaan en daar bij de familie Besier te overnachten. Het is een nachtje van huis maar voor het goede doel. Want de volgende dag ontvangt ze van Charles, op het perron in Deventer, de veranderde persoonsbewijzen. Toos reist vervolgens vrolijk en tevreden weer huiswaarts. Met twee nieuwe persoonsbewijzen voor het echtpaar Lezer en de groeten van hun zoon.
Uniform
Op een dag komt oom Cornelis met het verzoek of het mogelijk is om voor zijn zoon een uniform van de Nederlandsche Heide Maatschappij op de kop te tikken. Die heeft namelijk op zijn vals persoonsbewijs staan: Opzichter bij de Nederlandsche Heidemaatschappij. Nu komt dat ook niet zomaar uit de lucht vallen want Jan van der Laan heeft een betrekking bij de Heidemij. En die heeft zijn hoop nu gevestigd op medewerking van zijn collega mijnheer Vonk. De volgende dag gaat Toos van der Laan er al op uit. De heer Vonk heeft eerst wel enige bezwaren maar Toos zegt tegen hem, dat als ze op deze wijze mensen kunnen helpen, ze het niet mogen laten. Het resultaat is dat zij na een uurtje met een uniform van de Heidemij. vertrekt. En als zij ’s avonds druipnat thuiskomt zegt ze: “het weer is wel slecht, maar de dag is toch goed”!
Radio Oranje
De Duitsers hebben alle radio’s gevorderd. Toos van der Laan schrijft: “Wat moeten wij doen? Aan het verbod gevolg geven of luisteren en de kans lopen tot een half jaar gevangenisstraf veroordeeld te worden? Wij twijfelen hieromtrent geen ogenblik, maar nemen het risico en verstoppen onze radio en luisteren op gezette tijden. Natuurlijk vooral naar de Engelse zender, die schetst de algemene toestand onomwonden. Ook spreekt af en toe Koningin Wilhelmina tot het Nederlandse volk, of klinkt door de ether de stem van Prinses Juliana met de kleine prinsesjes uit Canada of een bemoediging van Prins Bernhard”.
De familie van der Laan zorgt ervoor dat ze de juiste tijd thuis zijn en zeker ’s avonds, zodat ze om kwart over acht naar ‘Radio Oranje’ kunnen luisteren. Uit voorzorg gaat de achterdeur op slot. Eventuele bezoekers moeten dan eerst aanbellen en in die tussentijd hebben zij de gelegenheid om de radio af te zetten en die snel te verstoppen in de daarvoor bestemde bergruimte.
Kleine potjes - grote oren
Er zijn maar weinig mensen die Duitsgezind zijn in Sprang, maar ‘toevallig’ woont er wel zo’n dame naast de familie van der Laan. Maar ze weten ook wel, dat slechts een enkeling hen kan verraden. En het gevaar is soms dichterbij dan men denkt.
Tot die ‘enkeling’ behoort ook dochter Toosje. Als ze op een dag ergens op visite zijn en men daar de radio aanzet, zegt dochterlief met overtuiging: “Bij ons zegt het kastje altijd: Hier is Londen!” Er wordt wel hartelijk om gelachen, maar je ziet maar hoe voorzichtig ook volwassenen moeten zijn met kleine kinderen in de buurt.
De oorlog overleeft
Mede dankzij het moedige optreden van Nol Oosterling en het echtpaar Jan en Toos van der Laan hebben Marcus en Aaltje Lezer-Boekbinder de oorlog overleefd. Na de oorlog blijkt dat ook de drie zonen van Marcus en Aaltje nog in leven zijn: Salomon, Jozef Robert en Philip Lambertus Lodewijk. Zij zijn op diverse andere plaatsen ondergedoken.
Hun hele gezin is gered!!
Personalia:
Marcus Lezer, geboren 12 december 1877 Assen, beroep Vleeschhouwer (slager) overleden 23 augustus 1963 Apeldoorn, 85 jaar oud.
Op 17 augustus 1902 te Assen gehuwd met:
Aaltje Boekbinder, geboren 8 maart 1879 Borger, overleden 13 juni 1963 Apeldoorn, 84 jaar oud.
Zij hadden drie gehuwden kinderen:
Salomon Lezer, geboren 16 mei 1903 Assen, overleden 03 januari 1998 Brugge, 94 jaar.
Salomon is op 11 sept. 1935 getrouwd met Flora Arpels. Flora is 24 sept. 1942 vermoord in Auschwitz. Zij hebben één zoon: Marcus (Max)
Jozef Robert Lezer, geboren 01 mei 1906 Assen, overleden 28 april 1974 Bergen op Zoom, 67 jaar. Getrouwd met Betsij Rosa de Bruin
Philip Lambertus Lodewijk Lezer, geboren 15 februari 1909 Assen, overleden 26 februari 1971 Deventer, 62 jaar. Gehuwd 16 aug. 1935 Nijmegen met Henriette de Winter.
De heer en mevrouw Lezer zijn niet de enige onderduikers in deze jaren bij de familie van Jan en Toos van der Laan.
Het vergeten bombardement
Op 31 maart 1943 vertrekt een grote groep Amerikaanse bommenwerpers uit Engeland voor een missie boven Nederland. Doelwit is de haveninstallaties rond Rotterdam. Door slecht weer, moeilijke navigatie, de betrekkelijk hoge aanvliegroute en een sterke wind aan de grond komen ongeveer 70 zware brisantbommen terecht op de woonwijk Bospolder-Tussendijken. In deze bedrijvige en dichtbevolkte buurt worden vrijwel alle huizen verwoest of beschadigd. Branden, die door de sterke wind worden aangewakkerd, kunnen moeilijk worden geblust vanwege een tekort aan water. De hulpverlening heeft door de paniek en de chaos weinig structuur. Bij het bombardement komen 326 Rotterdammers om het leven. Honderden gewonden en duizenden daklozen moeten in de toch al moeilijke oorlogsomstandigheden worden opgevangen.
Nieuwe onderduikers
Het is een zware slag voor velen en niet in het minst voor de familie Levy (vader, moeder en twee kinderen). Want ook zij worden erdoor getroffen. Gelukkig brengen alle vier het er levend af, maar daarmee is ook alles gezegd. En voor de uitkering die andere getroffenen krijgen, komen zij niet in aanmerking omdat vader Levy een Jood is. Daarom is het voor Joodse families dubbel erg. De familie Levy heeft al ooit eerder contact gehad met de familie van der Laan, dus bellen zij gauw nummer 18 in Sprang. Zij vertellen over de verschrikkelijke toestand en vragen of hun dochtertje Ans mag komen logeren zolang het noodzakelijk en verantwoord is. Jan en Toos van der Laan willen er eerst even over nadenken. Want ’t wordt steeds moeilijker om “buiten om” levensmiddelen te kopen en wat te koop is, is vreselijk duur. Voor een pond gesmolten rundervet wordt zomaar 25 gulden, betaald. En om dit voor hun eigen gezin te moeten kopen is al bezwaarlijk, maar nu nog een vreemd kind erbij, die voor de kost als volwassene kan worden beschouwd? Maar van de andere kant: “Wij zijn wij nog gelukkig dat wij geen gebrek lijden en anderen nog kunnen helpen. Het zware leed dat anderen moeten dragen, kan op deze wijze door ons toch wel wat verlicht worden”? Na een nachtje slapen zijn Toos en Jan van der Laan het erover eens. Hun antwoord is: “Laat haar maar komen!” En zo krijgt de familie weer een Joods meisje als onderduikster in huis en tegelijkertijd Toosje jr. weer een geliefd speelkameraadje: Ansje Levy!
Ook voor haar broertje Jos Levy proberen Jan en Toos een thuis te vinden en ook dat lukt bij Gerrit Versteeg op Oosteind A 63, nu nummer 72.Bij Nol Oosterling is weer plaats
Ook Nol Oosterling heeft na het echtpaar Lezer gedurende een korte periode weer een onderduiker in huis gehad. Maar helaas zijn de verhoudingen niet altijd zo goed als met de heer en mevrouw Lezer. Ditmaal komt de Joodse Nederlander Mozes Marcus Paardebek, geboren op 09 maart 1887 in Haarlem. En daar woonde hij aan het begin van de oorlog nog steeds. De verhouding tussen de eenvoudige Nol en de dominante Paardebek is niet zo goed. Deze man gedraagt zich nogal onvoorzichtig en dat maakt Nol Oosterling behoorlijk angstig. Paardebek loopt met regelmaat opzichtig, met de borst vooruit, door het dorp en dat vindt Nol veel te gevaarlijk. Resultaat van deze mismatch is dat al spoedig van elkaar afscheid wordt genomen. Helaas is niet bekend waar Mozes Paardebek naartoe is verhuisd. Hij heeft de oorlog overleefd en is op 12 februari 1964 op 76-jarige leeftijd weer in zijn geboorteplaats Haarlem overleden.
Helaas is geen nadere informatie bekend over het verdere onderduikverleden van Mozes Marcus Paardebek. Vermoedelijk heeft hij nog een onderduikadres gehad bij Willem Dalmaijer.
Arnoldus Gorcum Gijsbertus (Nol) Oosterling, is geboren op 3 september 1871 in Sprang. Hij was broodbakker van beroep. Hij is 23 april 1959 op 87-jarige leeftijd in Sprang-Capelle overleden.
Bronnen:
De heer Max Arpels Lezer, kleinzoon van Marcus en Aaltje Lezer - Boekbinder, zoon van Salomon, kopie van de vervalste persoonsbewijzen beschikbaar gesteld
Bruggeske dec. 2004/308; Uit dagboek mevrouw A.P. v.d. Laan – in ’t Veld
Gesprek met mevrouw A.W. Haverhals-Willemsz
Openarchieven.nl en Sjoa Drenthe.nl
Bruggeske 2022-1; Joodse onderduikers en moedige mensen; P.A.J. Pruijssers